-
121 sight
n. gezicht; blik; bezienswaardigheid; vizier; zicht; gezichtsveld; gezichtspunt--------v. in zicht/in het vizier krijgen; waarnemen, ziensight1[ sajt]1 (aan)blik ⇒ (uit)zicht, schouwspel, bezienswaardigheid5 mening♦voorbeelden:I cannot stand/bear the sight of him • ik kan hem niet luchten of zienkeep sight of • in het oog houden〈informeel; ironisch〉 what a sight you look/are! • wat zie je eruit!see the sights • de bezienswaardigheden bezoeken¶ raise/lower one's sights • meer/minder verwachtenyou are a sight for the gods/for sore eyes • je bent door de hemel gezonden2 gezicht ⇒ het zien, het gezien worden♦voorbeelden:2 〈 geldwezen〉 ten days after sight • (betaalbaar) tien dagen na zicht 〈 met betrekking tot wissels〉at the sight of • bij het zien vanat first sight • op het eerste gezichtplay music at sight • van het blad spelenat/on sight • op zichtknow someone by sight • iemand van gezicht kennenshoot on sight • schieten zonder waarschuwinggo out of sight • uit het gezicht verdwijnenkeep someone in sight • iemand in het oog houdenkeep in sight of • binnen het gezichtsveld blijven van〈 spreekwoord〉 out of sight, out of mind • uit het oog, uit het hartwe are (with)in sight of the end • het einde is in zichtout of my sight! • uit mijn ogen!stay/keep out of sight • blijf uit het gezicht¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 out of sight! • fantastisch!, te gek!second sight • helderziendheid————————sight2〈 werkwoord〉 -
122 sleep
n. slaap; coma--------v. slapen; uitrusten; liggen (- met)sleep1[ slie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:go to sleep • gaan slapen, in slaap vallenmy foot has gone to sleep • mijn voet slaaptnot lose sleep over something • niet wakker liggen van ietssend to sleep • in slaap doen vallenhave a good sleep • goed slapen————————sleep2♦voorbeelden:sleep late • uitslapensleep on • doorslapensleep out • buitenshuis/in de open lucht slapensleep on/over something • een nachtje over iets slapensleep together • met elkaar naar bed gaansleep with someone • met iemand naar bed gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:sleep off one's hangover • zijn roes uitslapen -
123 tape
n. taperecorder; band; film--------v. met een lint of band vastmaken; opnemen op een bandtape1[ teep] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lint ⇒ band, koord4 (magneet)band ⇒ geluidsband, videoband5 (plak/kleef)band ⇒ tape♦voorbeelden:insulating tape • isolatieband2 breast the tape • het finishlint doorbreken, winnen5 adhesive tape • plak/kleefband————————tape21 (vast)binden ⇒ inpakken, samenbinden♦voorbeelden:tape something off • iets afplakken -
124 temper
n. humeur, slecht humeur--------v. temperen, matigen; verzachten; doen bedaren; mengen; aanmakentemper1[ tempə]2 kwade/slechte bui♦voorbeelden:1 be in a bad temper • in een slecht humeur zijn, de pest in hebben1 temperament ⇒ geaardheid, natuur2 opvliegendheid ⇒ opvliegend karakter, drift(igheid)♦voorbeelden:♦voorbeelden:lose one's temper • zijn kalmte verliezen〈 formeel〉 out of temper with • boos/woedend op————————temper2〈 werkwoord〉2 temperen ⇒ matigen, intomen -
125 tense
adj. gespannen, bereid--------n. tijd--------v. strekken, zich strekkentense11 tijd ⇒ tijdsvorm, werkwoordsvorm————————tense2〈bijvoeglijk naamwoord; tenser; tenseness〉1 gespannen ⇒ strak/stijf (gespannen); zenuwachtig, angstig; in/vol spanning; spannend, zenuwslopend; ingespannen♦voorbeelden:a face tense with anxiety • een van angst vertrokken gezicht————————tense3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:get tensed up • gespannen/zenuwachtig worden, zich zenuwachtig maken -
126 thing
n. ding, objekt; gebeuren; onderwerp; wezen; idee[ θing]3 schepsel ⇒ wezen, ding♦voorbeelden:1 sweet things • zoetigheid, snoep(goed)not a thing to wear • niks om aan te doen/trekkenit's a bad thing to • het is onverstandig omhave better things to do • wel wat beters te doen hebbena good thing too! • (dat is) maar goed ook!it's a good thing that • het is maar goed/gelukkig datit's a good thing to • je doet er goed aan (om)a lucky thing no one got caught • gelukkig werd (er) niemand gepaktnot the same thing • niet hetzelfdeget a thing done • iets gedaan krijgenmake a thing of • een kwestie/punt/zaak maken vanit didn't mean a thing to me • het zei me totaal nietstake things too seriously • alles te ernstig opnementaking one thing with another • alles bij elkaar genomenand another thing • bovendien, meer nogthe first thing that comes into her head • het eerste (het beste) dat haar te binnen schietfor one thing • in de eerste plaats, om te beginnen; immersa thing like you • iemand van jouw slag/soortknow a thing or two • niet van gisteren zijnknow a thing or two about • het een en ander weten overlet things rip/slide • de boel maar laten waaienbe seeing/see things • spoken zien, hallucinaties hebbenof all things • vreemd genoegwell, of all things! • wel heb ik ooit!I'll do it first thing in the morning • ik doe het morgenochtend meteenthe first thing I knew she had hit him • voor ik wist wat er gebeurde had ze hem een mep gegevenfirst things first • wat het zwaarst is moet het zwaarst wegenit is (just) one of those things • (zo) van die dingen, dat gebeurt nu eenmaal→ close close/, good good/, great great/, hot hot/, near near/, old old/, square square/, warm warm/II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 (dat) wat gepast/de mode is3 het belangrijkste (punt/kenmerk)♦voorbeelden:be not (quite) the thing • niet passen/horenquite the thing • erg in (de mode/trek)the latest thing in ties • een das naar de laatste mode2 just the thing I need • juist/precies wat ik nodig hebthe thing about Stephen • wat Steven zo typeertthe thing is that • het is zaak/het belangrijkste is/het komt erop aan (om/dat)4 just for the fun of the thing • gewoon voor de grap/lol¶ and that sort of thing • en (zo meer) van die dingen, en zonot know the first thing about • niet het minste verstand hebben van→ sure sure/1 spullen♦voorbeelden:that would only make things worse • dat zou het allemaal alleen maar verergerenhow are things, 〈 informeel〉how's things? • hoe gaat het (ermee)?3 things political • de politiek/politieke wereld -
127 together
-
128 tongue
n. tong[ tung]2 taal3 tongvormig iets ⇒ lipje 〈 van schoen〉; landtong; naald 〈 van balans〉; klepel 〈 van klok〉; messing 〈 van plank〉♦voorbeelden:¶ (speak) with tongue in cheek • ironisch/spottend (spreken)find one's tongue • zijn spraak hervindenget one's tongue around a word • erin slagen een woord uit te sprekenhold your tongue! • houd je mond!have lost one's tongue • zijn tong verloren hebbenset tongues wagging • de tongen in beweging brengen
См. также в других словарях:
Get Right With Me — «Get Right With Me» Canción de Depeche Mode Álbum Songs of Faith and Devotion Publicación 27 de marzo de 1993 … Wikipedia Español
get over with — ˌget ˈover with [transitive] [present tense I/you/we/they get over with he/she/it gets over with present participle getting over with past te … Useful english dictionary
Get Up With It — Album par Miles Davis Sortie 1974 Enregistrement 6 septembre 1970 / 7 octobre 1974 Durée 123:52 Genre(s) Jazz Producteur(s) … Wikipédia en Français
Get Up with It — Album par Miles Davis Sortie 1974 Enregistrement 6 septembre 1970 / 7 octobre 1974 Durée 123:52 Genre Jazz Producteur … Wikipédia en Français
get back with — ˌget ˈback with [transitive] [present tense I/you/we/they get back with he/she/it gets back with present participle getting back with past tense got back wit … Useful english dictionary
get off with — ˌget ˈoff with [transitive] [present tense I/you/we/they get off with he/she/it gets off with present participle getting off with past tense … Useful english dictionary
get\ involved\ with — • get involved with • be involved with (var.) Don t get involved with Max again just let it lay. Syn.: bound up with Contrast: have nothing to do with … Словарь американских идиом
get even with — get even (with (someone)) to punish someone who did something to you. She wants to get even with the guy who hit her with the ball. Related vocabulary: settle a score, stick it to someone … New idioms dictionary
get along with — get along (with (someone)) to have a good relationship. My kids and their cousins really get along with each other … New idioms dictionary
get away with — (something) to avoid blame, punishment, or criticism for doing something bad. She cheated on the test and thought she could get away with it … New idioms dictionary
get fresh with — (someone) American & Australian to talk to someone in an impolite way or behave in a way which shows you do not respect them. Don t you get fresh with me, young lady! … New idioms dictionary